Troost voor ongewenste herinneringen.
De rauwe dagen
De dagen van OGod en OchHeere – De dagen van onblusbaar verdriet en stekend gemis dat niet overgaat – De dagen van onmogelijk en onmacht – De donkere dagen van boosheid en onbegrip … Maak jij ze wel eens mee?
Voor mij zijn dat de laatste dagen van november. Nu dus…
De euthanasie van papa
Gisteren was het precies 365 dagen geleden dat mijn vader ’s ochtends samen met mij kruiswoordpuzzels invulde, ’s middags nog voorzichtig nipte aan een glaasje champagne dat de vriendelijke mensen van Woonzorgcentrum Sint-Vincentius in Deinze voor ons hadden klaargezet, daarna op zijn eigen sarcastische wijze afscheid nam van zijn verzorgers die vrienden waren geworden en om 1 uur stipt grapte tegen de dokter “Ah dokter, we leven nog!” voor die hem het spuitje toediende waar hij naar verlangde, maar dat hem voorgoed van mij zou wegnemen. Ik koester elke gedachte aan mijn papa met iedere vezel in mijn hart, maar die zaterdag, die herinnering, aan dat moment, is degene die me telkens weer voor de geest komt. En net die herinnering wil ik liever niet onthouden…
Mama, weg zonder echt afscheid
Vandaag is het precies 3×365 dagen geleden dat mijn mama ons verliet, in hetzelfde woonzorgcentrum, toen volop een Corona-arena. Maandenlang liet het woonzorgcentrum geen bezoekers toe om haar bewoners te beschermen. De eerste zes maanden lukte dat ook. En plots lukte het niet meer. Ze had de ziekte te pakken, of de ziekte had haar te pakken, ’t is maar hoe je het bekijkt … Van haar heb ik niet echt afscheid kunnen nemen.
De laatste zes weken kon ik haar zien. De eerste vijf weken door het gesloten raam van een kamer op de benedenverdieping. Zij in bed geparkeerd voor het raam, ik mijn stem hees schreeuwend aan de andere kant. De eerste weken reageerde ze nog enigszins, met een glimlach of een keertje zwaaien. In week vijf was ik al blij met de vage blik van herkenning die ik in haar ogen meende te zien. Ze was stil geworden, zei mijn vader, die in al die tijd geen seconde van haar zijde was geweken.
In week zes mocht ik wel bij haar op bezoek, terug in de vertrouwde kamer waar ze de voorbije twee jaar nooit echt gelukkig was geweest, ondanks alle inspanningen die iedereen voor haar deed. Van het Corona-virus was ze inmiddels genezen, maar de ziekte had gevolgen waar ze niet van herstelde. Ik mocht haar weer toespreken zonder schreeuwen, maar ze zei niets terug. Ik mocht haar hand vasthouden en zachtjes in haar vingers knijpen, maar ze kneep niet terug. Ik mocht haar uitgedroogde lippen deppen met een vochtig wattenstaafje, want slikken ging niet meer. Ik mocht de tranen voorzichtig uit haar ogen vegen. Ik probeerde haar te troosten, te zeggen dat het ok was om los te laten, in de hoop dat zij mij ook zou troosten, maar dat deed ze niet. Ik vertelde haar dat, ondanks de oeverloze discussies en explosies tussen ons in het verleden, ik van haar hield. Zij lag daar. Onbeweeglijk. Zij zei niks. Een week lang. Tot die vrijdag dat ze stierf, in een stinkende plas bloed en uitwerpselen, in de armen van haar twee favoriete verplegers, die haar nog probeerden te verschonen, terwijl iedereen in de kamer (de verplegers, mijn vader en ik) heel goed wist dat dat haar einde zou zijn.
Ongeacht de vele ruzies met mijn moeder koester ik elke gedachte aan haar. Maar telkens is het die herinnering, aan dat laatste moment met haar, die terugkeert. En net die herinnering zou ik zo graag vergeten. Waarom lukt dat niet?
Daarom zijn dit rauwe dagen, ondanks de tijd die inmiddels verstreken is. Daarom zijn dit dagen van tergende onvrede en onstuitbare tranen, van misselijkmakende frustratie en van zelfbeklag dat stil maakt. Het zijn dagen van ongewenste herinnering.